Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

23c - Mijn God, mijn herder, zorgt voor mij


The Lord’s my shepherd, I’ll not want

The Scottish Psalter 1650
Roel Bosch Gert Landman
Jessie Seymour Irvine
Tune: CRIMOND

Tekst

Ontstaan

Deze bewerking van Psalm 23 is een vertaling van The Lord’s my Shepherd, I’ll not want, een van de meest beroemde Schotse metrische psalmen. De tekst verscheen voor het eerst in de Scottish Psalter van 1650, en wordt tot op de dag van vandaag gehanteerd:

The Lord's my shepherd, I'll not want.
He makes me down to lie
in pastures green: he leadeth me
the quiet waters by.

My soul he doth restore again;
and me to walk doth make
within the paths of righteousness,
ev’n for his own name's sake.

Yea, though I walk in death's dark vale,
yet will I fear none ill:
for thou art with me; and thy rod
and staff me comfort still.

My table thou hast furnished
in presence of my foes;
my head thou dost with oil anoint,
and my cup overflows.

Goodness and mercy all my life
shall surely follow me:
and in God's house for evermore
my dwelling-place shall be.

Het lied had aanvankelijk geen eigen melodie. Het aantal lettergrepen per regel was respectievelijk 8-6-8-6, het schema van het zogenaamde common metre. Hierbij konden meerdere melodieën gebruikt worden. Toen de psalm in de vroege dagen van de radio door het Glasgow Orpheus Choir onder leiding van Sir Hugh Roberton gezongen werd op de melodie Crimond, kreeg deze combinatie van tekst en melodie grote bekendheid. Ze werd onder andere gebruikt voor de bruiloft van prinses Elizabeth in 1947 en voor de zilveren bruiloft van koning George VI en koningin Elizabeth in 1948.

Inhoud

Er waren al eerdere Nederlandstalige versies van Psalm 23 geschreven op de melodie Crimond, maar ‘die teksten liepen stroef of waren qua taal verouderd’ aldus de auteurs van de nieuwe vertaling, Roel Bosch en Gert Landman. Bij het schrijven ervan gingen zij niet uit van de Engelse tekst, ‘maar van de bijbeltekst zelf. Dus via het Hebreeuws naar een berijming in onze taal, die uiteraard goed op de Schotse noten moest passen. Dat was een hele klus, maar boeiend om te doen.’ Als we de tekst van het lied nader beschouwen, blijkt deze sterk te resoneren met de Nieuwe Bijbelvertaling:

NBV: liedtekst:
in groene weiden (23,2)
laat mij rusten (23,2)
hij geeft mij nieuwe kracht (23,3)
tot eer van zijn naam (23,3)
zij geven mij moed (23,4)

een groene streek (1.2)
daar rust ik (1.3)
Hij geeft mijn ziel weer nieuwe kracht (2.1)
ter ere van zijn naam (2.4)
geeft steun en veiligheid (3.4)

Soms klinken ook eerdere vertalingen door: zo herinneren ‘de paden van gerechtigheid’ (2.3) aan ‘het spoor der gerechtigheid’ uit de Statenvertaling, en ‘ik vrees geen kwaad’ (3.3) aan de gelijkluidende uitdrukking uit de NBG-vertaling van 1951. En dan zijn er vervolgens regels waarin de auteurs eigen formuleringen kiezen (1.1; 3.1) of noties aan de onberijmde psalm toevoegen (2.2; 4.2; 4.3; 4.4; 5.2-4) – ongetwijfeld om uit te komen met de gegeven strofevorm. Dit laatste geldt vermoedelijk ook voor de omkeringen of verwisselingen in de liedtekst, als we die vergelijken met de volgorde van de bijbeltekst: ‘en niets dat mij ontbreekt’ volgt in de bijbel direct op ‘De Heer is mijn herder’, maar in de berijming komt deze frase pas aan het einde van het eerste couplet. Dit soort verwisselingen of omkeringen komt in deze vertaling vaker voor, en zal dus wel zijn ingegeven door het probleem om de tekst in vierregelige coupletten te dwingen die passen bij de melodie, en daarbij ook nog een vorm van rijm te hanteren. Zo melden de vertalers dat ‘Uw stok en uw staf troosten mij’ moeilijk op de gegeven noten was te krijgen, daarom is er nu sprake van een herdersstaf. Verder, dat ‘heil en goedertierenheid’ (23,5) behalve trouw en goedheid ook nog liefde is geworden, ‘bijna als samenvatting van de eerdere twee begrippen’, aldus nogmaals de vertalers. Zou ‘mijn beker vloeit over’ – een uitdrukking waaruit een vreugdevolle verwondering spreekt - ook vanwege het probleem om de tekst te laten passen bij de melodie, vervangen zijn door de meer zakelijke mededeling ‘U vult mijn beker’?

Het rijmschema is een vrije vorm van gekruist rijm (abab): in elk vers rijmen alleen de tweede en vierde regel (abcb). Het eindrijm wordt echter niet uniform gehanteerd. Een enkele keer komt volrijm voor (klaar/gevaar, dag/mag), vaker is er sprake van halfrijm (medeklinkerrijm zoals in kracht/gerechtigheid, waarbij alleen de slotmedeklinkers rijmen; of assonantie, waarbij identieke klinkers gevolgd worden door ongelijke medeklinkers: streek/ontbreekt, gaan/naam, zij/veiligheid).


Melodie

De meningen over de herkomst van de melodie blijken te verschillen. Ze wordt gewoonlijk – ook in het Liedboek – toegeschreven aan Jessie Seymour Irvine (1836-1887), die haar gecomponeerd zou hebben toen ze nog een tiener was en lid van het kerkkoor in Crimond in Aberdeenshire (Schotland), waar haar vader predikant was. Naar deze plaats is de melodie ook vernoemd (CRIMOND), zoals vaak het geval is bij Engelse hymnmelodieën. Het verhaal gaat dat ze geschreven werd als een oefening voor een orgelklas die Jessie Irvine volgde in het plaatsje Banff. Volgens Ian Bradley stond zij daarmee in een Schotse traditie van getalenteerde amateurs die eerder metrische psalmmelodieën schreven dan hymnemelodieën welke in die tijd in toenemende mate in Engeland geschreven werden. Desondanks ademt de melodie geheel en al de sfeer van de Victoriaanse hymnes. Ze verscheen voor het eerst in William Carnie’s The Northern Psalter and Hymn Tune Book (Aberdeen, 1872), maar werd daarin aan een zekere David Grant toegeschreven. In 1911 claimde Jessies zus Anna dat Grant de melodie slechts geharmoniseerd had en dat Jessie de componiste was. In het Scottish Psalter van 1929 wordt zij dan ook als zodanig vermeld, en dat is nog steeds het geval in bijvoorbeeld The New English Hymnal (1986, nr. 459) en in Hymns Ancient & Modern New Standard (1983, nr. 426). Volgens The Canterbury Dictionary of Hymnology is de melodie vermoedelijk wel degelijk van Grant; hierbij beroept men zich op een artikel van Ronald Johnson (zie bronnen hieronder). De laatste versie van Hymns ancient & Modern (2013, nr. 799) maakt geen keuze en vermeldt: Melody possibly by Jessie Seymour Irvine or David Grant.

Wie de melodie ook geschreven mag hebben, ze ligt bijzonder gemakkelijk in het gehoor. Ze begint met een karakteristieke sextsprong. De driedelige maatsoort, geaccentueerd door de melismen in de regels 2-4, de achtste noten in de eerste regel, de modulatie naar C-groot aan het eind van de tweede regel, de hoge d” in de laatste regel die via een dalende sext weer op de tonica terechtkomt, dragen bij aan de toegankelijke melodie, die zich eenvoudig in het geheugen laat vastzetten, zodat men haar goed kan onthouden.

Auteur: Erik Heijerman

Bronnen

‘The Lord’s my Shepherd, I’ll not want’, in The Canterbury Dictionary of Hymnology (geraadpleegd 24-03-2018).
Bradley, Ian, Abide with me. The World of Victorian Hymns. London: SCM Press 1997. Johnson, Ronald, ‘How far is it to Crimond?’, Bulletin of the Hymn Society, 176, July 1988, 38-42. Wyness, Fenton, ‘Crimond’: The Full Story of a Psalm Tune Controversy. Historical Publications, 1958.


Links

Klik hier voor de Engelse versie van het lied, ‘The Lord’s my Shepherd, I’ll not want’, gezongen door The Choir of Liverpool Metropolitan Cathedral o.l.v. Mervin Cousins